one publication added to basket [21129] | Overgangen van land naar zee in het Waddengebied: stand van zaken, mogelijkheden, wenselijkheden en verantwoordelijkheden
de Vlas, J. (2001). Overgangen van land naar zee in het Waddengebied: stand van zaken, mogelijkheden, wenselijkheden en verantwoordelijkheden, in: Noordzeedagen 2001. pp. 11 In: (2001). Noordzeedagen 2001. Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek: Yerseke. [26] pp., more |
Available in | Author | | Document type: Summary
|
Abstract | De grootste wijziging in de zoetwaterafvoer naar de Waddenzee vond plaats in 1932, toen de Afsluitdijk werd voltooid. Eerder al werd de uitwatering van de kleinere Friese en Groninger rivieren getemd door het bouwen van uitwateringssluizen. Voor de het Reitdiep dat vanuit Groningen in de Lauwerszee uitstroomde gebeurde dat al in 1878. Pas in 1969 werd de Lauwerszee zelf afgedamd. De huidige situatie bestaat uit een aantal grotere en kleinere uitwateringssluizen, waar bij laagwater wordt gespuid. Nu kan dat nog onder vrij verval, bij stijgende zeespiegel zal vrijwel overal gepompt moeten worden. Binnen de aan het wad gelegen provincies moet nu al wel water opgepompt worden, om de lager gelegen gebieden te kunnen ontwateren. De enige nog min of meer intacte riviermond is de Eems, ook al is die verderop in Duitsland gestuwd. Alleen op heel kleine schaal zijn er nog plaatsen waar zoet water afstroomt in zee, bijvoorbeeld op de waddeneilanden. Vanuit het landelijke beleid om overgangen tussen zout en zoet te herstellen zijn er inmiddels enkele kleine projecten uitgevoerd. Ook wordt er nagedacht over grotere projecten. Min of meer los daarvan zijn op het gebied van vis-intrek al veel maatregelen genomen, vooral om de intrek van Glasaal en Stekelbaars te verbeteren. Waarschijnlijk wordt de intrek van grotere vissen nog steeds erg geremd, ook al verschijnen er in het binnenwater diverse soorten trekvissen die kennelijk toch de sluizen hebben kunnen passeren (zoals Zeeforel in het IJsselmeer). Welke mogelijkheden voor herstelprojecten zijn er? Enkele voorbeelden: · Langs de Afsluitdijk zouden mogelijkheden kunnen liggen voor een estuariene zone, enerzijds als overgangsbiotoop tussen zoet en zout, anderzijds als intrekroute voor grotere vissen. In het kader van de vergroting van de spuicapaciteit in de Afsluitdijk wordt op dit moment mede gekeken naar de . mogelijkheden om de vispassage te verbeteren. · In het kader van de uitpoldering van zomerpolders in Noord Friesland Buitendijks wordt wel gesproken over omleggen van een uitwatering, zodanig dat die dwars door het nieuwe kweldergebied zou stromen. · Voor het Lauwersmeer wordt nagedacht over het opnieuw toelaten van enig getij, naast andere mogelijkheden het gebied zouter te maken · Voor de uitmonding van de Westerwoldse Aa wordt al jaren lang nagedacht over een estuarien tussengebied, de Binnen Aa. Lastig punt bij al deze projecten is, dat vrije uitstroom van rivieren en beken in zee niet (meer) mogelijk is, tenzij deze tot ver in het binnenland dijken omzoomd zouden worden door dijken. Ais voorbeeld: voor een vrije uitstroom van de IJssel zouden dijken nodig zijn langs heel Fries!and en tot diep in Overijssel. Het weer vrij laten uitstromen van een echte rivier in de Waddenzee zou dan ook uitermate kostbaar zijn. Zou de natuurwinst voldoende argument zijn om zulke ingrepen uit te voeren, of zouden er andere redenen zijn om het toch te doen? Het argument van intrekkende vis is hierboven al ter sprake gekomen. Een ander argument wordt gevormd door de bijzondere levensgemeenschappen en plant- en diersoorten die in zulke nieuwe estuaria zouden kunnen leven. Daarbij moet wel bedacht worden dat de licht zoute delen van estuaria (tussen 0,5 en 10 gram zout per liter water) wel tamelijk arm zijn aan soorten. In meer stabiele brakke milieus komen juist wel vrij veel bijzondere plant en diersoorten voor. Een dergelijk milieu werd vroeger in de Zuiderzee aangetroffen, en nu onder meer in het Noordzeekanaal. In het IJsselmeer, maar ook in brakke kwelgebieden langs de kust zijn nog relicten te vinden. Wanneer er te veel problemen zouden ontstaan bij grootschalig herstel van estuaria zijn er dus nog steeds goede mogelijkheden op het gebied van de meer stabiel brakke wateren, met grote waarde voor het natuurbehoud. Overgangen tussen zoet en zout vallen onder de verantwoordelijkheid van enkele instanties. Daarvan is Rijkswaterstaat er een van. Daarnaast zijn de Waterschappen belangrijk, en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Zowel het eventueel herstellen van overgangsgebieden met getij en dynamiek, alsook het herstel van meer geïsoleerde brakke gebieden zal dus altijd in overleg moeten gebeuren. Daarbij zouden ingrepen in 's lands waterhuishouding primair bij Rijkswaterstaat thuis horen, zaken van natuurbeheer vooral bij het Ministerie van Landbouw, en zaken die met een goed waterbeheer van de regionale wateren te maken hebben bij de Waterschappen. |
|