one publication added to basket [5808] | Tidale, diurnale en semilunaire ritmes in het hyperbenthos van het strand van Lombardsijde
D'Hondt, I. (1999). Tidale, diurnale en semilunaire ritmes in het hyperbenthos van het strand van Lombardsijde. MSc Thesis. University of Gent, Zoology Institute, Marine Biology Section: Gent. 45 + annexes pp. |
Available in | Author | | Document type: Dissertation
|
Keywords | Aquatic communities > Benthos Diurnal rhythms Topographic features > Landforms > Coastal landforms > Beaches ANE, Belgium, Middelkerke, Lombardsijde [Marine Regions] Marine/Coastal |
Abstract | Over het hyperbenthos in de surf zone van de Belgische kust is nog niet veel geweten. Nochthans zijn deze kustzones zeer dynamische gebieden die van groot economisch belang kunnen zijn (Anoniem, 1998). Deze scriptie had dan ook tot doel de kennis over deze zones te verbeteren. Aan de hand van twee 24 uur cycli werd nagegaan hoe hyperbenthische organismen in de surf zone reageren op dag/nacht, eb/vloed en hoe dit hun positie in de waterkolom beïnvloedt. Verder werd ook nog onderzocht of er verschillen te vinden waren tussen springtij en doodtij in termen van soortensamenstelling, diversiteit, densiteit en biomassa. De verticale distributie werd eveneens nagegaan. Als laatste puntje werd de populatiestruktuur van de drie belangrijkste Mysidacea nagegaan. De staalname gebeurde in april-mei 1997 op het strand van Lombardsijde met behulp van een hyperbenthische slee. Om de twee uur werd gedurende 24 uur een staal genomen op ongeveer 1 m diepte. Het was immers de bedoeling dat er zowel 's nachts als overdag een eb- en vloedsituatie bemonsterd werd. Deze cyclus van 24 uur werd drie keer uitgevoerd: een keer bij springtij, een keer bij doodtij en een keer bij een intermediaire situatie. Hiervan werd voor deze scriptie enkel de cyclus bij springtij en 6 van de 13 stalen van de cyclus bij doodtij uitgewerkt. In het laboratorium werden de stalen getrieerd en gedetermineerd. Vervolgens werden de gegevens verwerkt. Densiteiten en biomassa' s werden berekend, de soortensamenstelling en diversiteit werden nagegaan, gemeenschapsanalyses werden uitgevoerd en gemeenschappen werden gekarakteriseerd. Om de verticale distributie te kunnen nagaan, werden zwemcoefficiënten berekend. Om de populatiestruktuur van enkele Mysidacea te achterhalen, werd nagegaan in welke verhoudingen de stadia voorkwamen en of deze stadia op dezelfde manier reageerden op de verschillende ritmes. Uit de resultaten bleek dat er inderdaad verschillen in soortensamenstelling waren tussen eb/vloed, dag/nacht en springtij/doodtij. Vooral het tidaal ritme kwam duidelijk tot uiting in beide cycli. In het algemeen kan gesteld worden dat er densiteitspieken waren rond eb. Het diurnaal ritme was eveneens aanwezig, maar was niet zo sterk in deze scriptie. De dag/nacht verschillen concentreerden zich vooral op soortniveau. Uit de studie van Lock et al. (1999) bleek dit echter juist het belangrijkste ritme te zijn. Deze contradictie kan mogelijk verklaard worden doordat tijdens de staalname voor deze scriptie tijdens springtij geen echte eb/nacht situatie en tijdens doodtij geen echte vloed/nacht situatie bemonsterd werd. Mogelijk heeft het ontbreken van deze twee situaties gezorgd voor een minder duidelijk diurnaal ritme. Over het semilunair ritme in het hyperbenthos op stranden was tot op heden nog niets geweten. Deze scriptie was dan ook een eerste poging om na te gaan of dit ritme al dan niet een rol speelt op zandstranden. Uit de resultaten bleek dat er inderdaad verschillen zijn tussen springtij en doodtij, maar deze verschillen moeten met zeer grote voorzichtigheid behandeld worden aangezien andere factoren (zoals bv. de weersomstandigheden) dan het semilunair ritme hiervoor verantwoordelijk kunnen zijn. Er kan pas met zekerheid gesproken worden van een semilunair ritme als de verschillen tussen de drie cycli (dus ook de intermediaire cyclus) te wijten zijn aan verschillen in de karakteristieken van de drie cycli. In deze scriptie speelden de verschillende weersomstandigheden waarschijnlijk een te belangrijke rol waardoor niet kon achterhaald worden of deze verschillen tussen springtij en doodtij nu te wijten waren aan een semilunair ritme of enkel een gevolg waren van de verschillende weersomstandigheden. Deze scriptie kan dus wijzen op de aanwezigheid van een semilunair ritme in het hyperbenthos van zandstranden dat tot op heden niet bestudeerd werd in andere studies. Verder onderzoek is zeker vereist om deze bevindingen verder te onderzoeken. Hierbij moet dan zeker getracht |
|