one publication added to basket [5833] | Benthisch-pelagische koppeling: structurele en functionele respons van het macrobenthos van twee stations in de Noordzee
Van Hoey, G. (2000). Benthisch-pelagische koppeling: structurele en functionele respons van het macrobenthos van twee stations in de Noordzee. MSc Thesis. Universiteit Gent. Mariene Biologie. Instituut voor Dierkunde. Vakgroep Morfologie, Systematiek en Ecologie: Gent. 125 pp. |
Abstract | Het doel van deze licentiaatsverhandeling is de veranderingen in het macrobenthos te bestuderen voor, tijdens en na een fytoplanktonbloei. Dit werd onderzocht in twee verschillende milieus: een kuststation (115) en een open-zee station (330). Zowel veranderingen in soortensamenstelling, densiteiten, biomassa, recrutering en functionele relaties werd bestudeerd en vergeleken tussen beide stations. De stalen werden genomen met een Van Veen grijper in de periode van maart 1999 tot juli 1999 en nog eenmaal in oktober. Naast de stalenvoor het macrobenthos werden er ook stalen genomen voor chlorofyl-, fucoxantine- en nutrient analyse in het oppervlaktewater, het water bij de bodem en in de bodem. Station 115 (mediaan: 185 µm) werd gekenmerkt door de fijne zand fractie met een beetje slib tegenover overwegend de mediane zandfractie voor station 330 (mediaan: 344 µm). Het procentueel gehalte aan totaal organische materiaal in de bodem was hoger voor station 115 (1.4 %) dan voor station 330 (0.9 %). In het voorjaar van 1999 trad er voor de Belgische kust een duidelijk bloei op van Phaeocystis pouchetti, die werd voorafgegaan door een diatomeeen bloei. Voor station 330 werden er hoge diatomeeën biomassa waarden (tot 162 µgC/l) gemeten half april en hoge chlorofyl A waarden (tot 23 µg/l) werden gemeten eind april (gegevens VUB). Voor station 115 ontbraken er metingen in de maand april. Uit de nutrientanalyses, chlorofyl A gehaltes in de bodem en observaties konden we afleiden dat de diatomeeëën bloei optrad in april en de Phaeocystis bloei eind april- begin mei, net zoals voor station 330. Ter hoogte van station 115, dat in een langs een kant gesloten geul ligt, accumuleert het geproduceerde materiaal uit de waterkolom. Terwijl dit ter hoogte van station 330 niet gebeurt. Dit is het gevolg van een sterkere, turbelente stroming ter hoogte van station 330, waardoor er minder materiaal kan bezinken. De voedselbeschikbaarheid ter hoogte van station 115 is dus hoog. Het station 115 wordt hoofdzakelijk gedomineerd door Polychaeta (Nephtys hombergii, Magelona mirabilis, Spio filicornis en Lanice conchilega) en Bivalvia (Spisula subtruncata, Abra alba en Fabulina fabula). Terwijl dit voor station 330 voornamelijk Polychaeta (Nephtys cirrosa, Spiophanes bombyx en Ophelia limacina) en Crustacea zijn. De densiteiten ter hoogte van station 115 zijn hoger dan voor station 330. Ook werd er een korrelatie gevonden voor station 115 tussen de totale densiteiten en het chlorofyl gehalte in de bodem. De hoogtse densiteiten werden bereikt in de maand mei. Voor station 330 werd er eerder een seizonaal effect waargenomen. De hoogste densiteiten werden eerder bereikt naar juni-juli toe. Voor vele invertebraten is de voedselaanrijking na een planktonbloei belangrijk voor de groei en reproductie. Voor de biomassa werd er geen relatie gevonden met het chlorofyl gehalte in de bodem. De biomassa nam voor beide stations toe naar de zomer. De densiteitstoename ter hoogte van station 115 na de planktonbloei werd hoofdzakelijk veroorzaakt door het settelen van jonge individuen, naast het voorkomen van een hoger aantal soorten. De hoogste densiteiten van juveniele Polychaeta (Lanice conchilega, Anaitides maculata-mucosa, Nephtys species) kwamen voornamelijk voor in mei. Voor station 330 werden de hoogste densiteiten geteld eind juni- begin juli. Voor station 115 werd er ook een korrelatie gevonden met de densiteiten van de juvenielen en de chlorofyl A concentratie in de bodem. Voor de Bivalvia konden we ter hoogte van station 115 voor Spisula subtruncata, Abra alba en Fabulina fabula lengte-frequentie distributie opstellen. De individuen groter dan 1mm verschenen begin mei in de stalen, waarna ze naar de zomer sterk toenamen in grootte. Een verschuiving in de voedingstypes gedurende de staalnameperiode werd niet waargenomen. Wel was er een duidel |
Dataset | - Degraer, S., G. Van Hoey, W. Willems, J. Speybroeck & M. Vincx, 2003: MacroDat Belgium. Macrobenthic data from the Belgian part of the North Sea from 1976 onwards. Ghent University, Biology Department, Marine Biology Section, Belgium, more
|
|