one publication added to basket [684] | Giftige algen en de reductie van de nutriëntenbelasting (BEON-GARdeN): competitie tussen algen: jaarverslag 1996
Riegman, R.; Peeters, K.; Los, H. (1997). Giftige algen en de reductie van de nutriëntenbelasting (BEON-GARdeN): competitie tussen algen: jaarverslag 1996. BEON Rapport = BEON-report, 97(5). RIKZ: Den Haag. 14 pp. Part of: BEON Rapport = BEON-report. Programma Bureau BEON: Den Haag. ISSN 0924-6576, more |
Authors | | Top | - Riegman, R.
- Peeters, K.
- Los, H., more
| | |
Abstract | Het doel van dit project is het vaststellen van het competitievermogen van verschillende algensoorten, om het effect van een vermindering van voedingsstoffen in het nederlandse kustwater beter te kunnen voorspellen. De algensoortensamenstelling langs de kust zou zich kunnen wijzigen als gevolg van een veranderende beschikbaarheid van nutriënten. Deze mogelijkheid wordt binnen het BEON-GARdeN project onderzocht door simulatie in experimentele kweekopstellingen. De overheersing door diatomeeën tijdens de voorjaarsbloei is toe te schrijven aan hun hoge groeisnelheden onder licht-limiterende condities bij lagere temperaturen, in aanwezigheid van silicaat. De ontwikkeling van grotere soorten diatomeeën wordt bevorderd door het weggrazen van kleinere soorten door microzooplankton (Riegman et al., 1993). De giftige dinoflagellaten konden slecht om nutriënten competeren, maar bij hogere temperaturen doen zij het beter. Hun aanwezigheid in de natuur zal voor een deel samenhangen met de beschikbaarheid van ammonium in gevallen dat stikstof de beperkende factor is. Voor het beleid is op dit moment de belangrijkste conclusie dat vooral de grotere dinoflagellaten slecht met andere soorten kunnen concurreren om nutriënten. Dit betekent dat het voorkomen van deze soorten waarschijnlijk niet samenhangt met verhoudingen tussen nutriënten. Juist deze soorten maken vaak toxines en kunnen daardoor als potentieel schadelijke algensoorten worden aangemerkt. De toename van deze soorten in gebieden met een grotere rijkdom aan voedingsstoffen zal dus op een andere manier verklaard moeten worden. Een voor het beheer zeer krachtig instrument zou een empirisch vastgestelde relatie kunnen zijn tussen giftige algenbloeien enerzijds en de gemiddelde verblijftijd van de watermassa (tijdsduur van voedselweb ontwikkeling) en nutriëntenbelasting (mate van top-down control; Riegman, 1995) anderzijds. Op grond van een literatuurstudie naar eutrofiëringsproblemen in kustsystemen zou een dergelijke relatie kunnen worden vastgesteld. De gevonden grenswaarden zouden kunnen worden gebruikt voor het vaststellen van streefwaarden (normen) ten aanzien van de na te streven waterkwaliteit. Dit beleidsinstrumentarium zou richtlijnen kunnen omvatten voor zowel de kwaliteit als de productiviteit (denk aan visserij) van het ecosysteem. Het verdient aanbeveling dit plan verder uit te werken in Europees verband, omdat een dergelijk beleidsinstrumen- tarium toepasbaar zal zijn in alle kustwateren. Het bestaande MANS-BLOOM model is verbeterd ten aanzien van de coëfficiënten, waarmee de fytoplankgroepen in het model worden gedefinieerd. Voor een realistischer verliespost van het fytoplankton is de begrazing door zooplankton dynamisch gemodelleerd. Tevens is een b gin gemaakt met het inbouwen van een module die de groei van mixotroof (tegelijkertijd autotroof en heterotroot) fytoplankton beschrijft. Wanneer deze modules goed functioneren, zal het hele model ge(her)calibreerd moeten worden. Dit zal het hoofdonderwerp in 1997 zijn, wanneer alle experimentele resultaten beschikbaar zijn. |
|