Effekten van de schelpdiervisserij op bet bodemleven in de Voordelta.onderdelen 'natuurlijke ontwikkeling' en 'effekten schelpdiervisserij'
Craeymeersch, J.A. (1997). Effekten van de schelpdiervisserij op bet bodemleven in de Voordelta.
onderdelen 'natuurlijke ontwikkeling' en 'effekten schelpdiervisserij'. CEMO/NIOO: Yerseke. 63 pp. | |
Abstract | Het gebied zeewaarts van de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden, de Voordelta, is een relatief beschutteovergangszone tussen de (voorrnalige) estuaria en voile zee. Het gebied wordt gekenmerkt door een rijkebodemfauna. Hierdoor vorrnt dit gebied een belangrijke kinderkamer voor vis, en een foerageer-, overwinteringsenbroedgebied voor vogels. Het beleid is er daarom op gericht de natuurlijke ontwikkeling van dit gebied veiligte stellen.Daardoor ontstaat een spanningsveld tussen de natuurlijke ontwikkeling en verstoring van het bodemleven doorschelpdiervisserij. Om de effekten van schelpdiervisserij op het bodemleven te kunnen kwantificeren, is deafgelopen jaren in de Voordelta onderzoek verricht naar de direkte effekten van deze vorm van visserij. Om na tegaan in hoeverre de (eventueel) geconstateerde effekten van belang zijn voor de gehele Voordelta, is debodemfauna van de buitendelta's van de Oosterschelde, de Grevelingen en het Haringvliet gei:nventariseerd.In 1994 zijn gebieden vastgesteld waar we! en niet gevist mocht worden. Twee belangrijke kokkelbanken in debuitendelta van het Haringvliet werden deels we! en deels niet bevist. Na het beeindigen van de visserijaktiviteitenis de bodemfauna van beide banken gedurende het daaropvolgende jaar een aantal keer bemonsterd.In 1996 zijn twee proefgebieden, gelegen in de buitendelta's van de Grevelingen en het Haringvliet, ten behoevevan het onderzoek door een commercieel vaartuig bevist. De bodemfauna in en rond deze gebieden is direktvolgend op deze bevissing en gedurende het volgende halfjaar een aantal keer bemonsterd.Nagegaan is of er verschillen bestonden tussen beviste en onbeviste gebieden in de soortensamenstelling, en in dedichtheid en de biomassa van de afzonderlijke soorten, en of gevonden verschillen door visserij veroorzaakt zijn.Met de gevolgde onderzoeksopzet konden slechts echt grote verschillen worden aangetoond. Voor oppervlakkiglevende tweekleppigen (nonnetjes, juveniele strandgapers) zijn in de beviste gebieden lagere dichthedenaangetroffen dan in de onbeviste gebieden. Dit was waarschijnlijk een gevolg van de visserij-aktiviteiten. Opbasis van de ervaringen en resultaten van dit onderzoek worden een aantal aanbevelingen gedaan voorverbeteringen van de opzet van toekomstig effektonderzoek. |
|